|
D66-Tweede Kamerlid Paul van Meenen heeft geen goed woord over voor het voorstel van minister Bussemaker voor de ROC’s: “De minister leeft in een papieren werkelijkheid’’.
Zo luidt het begin van een artikel dat eind 2015 gepubliceerd werd op de site van D66. De minister heeft zijn beleid over het verbeteren van MBO scholen, die als leerfabrieken worden ervaren, keurig op papier uitgewerkt. Het probleem, volgens D66- Tweede Kamerlid Paul van Meenen, is dat het beleid van de minister op papier heel leuk klinkt maar dat het in de werkelijkheid de oorzaken van het probleem niet aanpakt. De mensen die het beleid daadwerkelijk moeten uitvoeren, hebben een ander idee van de oplossing dan die door de minister op papier is gezet. Toen het beleid gevormd werd door de minister is er niet (genoeg) gesproken met de personen die het beleid moeten gaan uitvoeren, waardoor er geen gezamenlijke betekenisverlening voorafgegaan is aan dit beleid.
Deze tegenstrijdigheid is een veelvoorkomend probleem, niet alleen in het voorbeeld van de minister. Ook in de samenwerking tussen organisaties is dit een bekend fenomeen. Wanneer diegene die de plannen uiteenzet niet dezelfde persoon is als diegene die zich bezig gaat houden met de uitvoering van de plannen, ontstaan er geheid problemen. Een belangrijk concept wat bijdraagt aan de oplossing van dit probleem is betekenisverlening. Gezamenlijke betekenisverlening wel te verstaan.
Wanneer organisatieontwikkeling in een samenwerkingsverband op de agenda staat, zullen de deelnemende partijen goed over dit concept na moeten denken alvorens zij aan de ontwikkeling beginnen. In deze blog zal daarom eerst het begrip betekenisverlening uiteengezet worden en vervolgens wordt beschreven waarom dit concept zo belangrijk is in de context van samenwerking.
Fase 2 In de tweede fase van organisatieontwikkeling kijken we daarom naar hoe de samenwerking er idealiter uitziet in de toekomst. Gezamenlijke betekenisverlening biedt hier wederom uitkomst. Om ook het toekomstbeeld te concretiseren worden daarom referentiemodellen gezamenlijk opgesteld, die soms ook wel praatplaat genoemd worden. Aan de hand van deze modellen waarin input, output, tussenstappen, taken en rollen worden gedefinieerd en gealloceerd, kunnen samenwerkende organisaties de samenwerking visualiseren. De ‘vaagheid’ en ‘vrijblijvendheid’ van de samenwerking verdwijnt. Doordat deze modellen van tevoren en gezamenlijk worden opgesteld kunnen de deelnemende partners in tijden van onzekerheid refereren naar datgene wat samen is uitgewerkt. Hiermee fungeert het referentiemodel niet alleen als toekomstschets, maar ook als een mechanisme dat de verantwoordelijkheden en taken van de deelnemende partijen scherp houdt binnen het samenwerkingsverband. Het ontwikkelen en creëren van een referentiemodel wordt daarom ook gezien als één van de negen succesfactoren van complexe ketensamenwerking. Zie de blog ‘’9 succesfactoren voor complexe ketensamenwerking’’ voor meer informatie en inzichten op dit gebied. De relatie tussen gezamenlijke betekenisverlening in fase 1 en 2 is weergegeven in figuur 1. In de eerste stap wordt er gezamenlijke betekenis gegeven aan de situatie. Door middel van datatriangulatie worden de percepties, observaties en de theorie op één lijn geplaatst (fase 1). Vervolgens kan de organisatieontwikkeling gaan plaatsvinden, alle betrokken partijen dragen bij aan een gedeeld beeld van de samenwerking. Ten tijde van de organisatieontwikkeling wordt zodoende dezelfde ‘’taal’’ gesproken door de betrokken partijen en zijn de acties op elkaar afgestemd (fase 2). Omdat de omgeving van de organisatie nooit stil staat is het belangrijk te beseffen dat betekenisverlening geen eenmalige maar terugkerende activiteit is die bewust geconcretiseerd dient te worden. ![]() Referenties:
|
Betekenisverlening in organisatieontwikkeling hoe doe je dat?
27-6-2016 - Don de Haan